Dit is duidelijk niet een titel die in deze tijd thuis hoort. Maar vandaag wil ik een anekdote delen welke mijn dag licht gaf.
De lucht huilde. De hele dag kwamen er tranen met tuiten uit de lucht. De natuur waar ik mij doorheen ploeter om naar de bushalte te komen kon de tranen van de hemel niet kwijt. Met doorweekte schoenen, sokken en voeten propte ik mijzelf de kleffe bus in, miste de trein op 1 minuut en wachtte op een somber station.
Ik stap de trein in en ga tegen mijn natuur in naar de bovenverdieping. Door de glazen deur zie ik al een onderuitgezakt been met afgetrapte schoen aan de linkerkant, dus besluit door te lopen naar een andere plek. Ik ga zitten tegenover een doorsnee rechtopzittend persoon en hoor twee bevriende studentes achter mij tegenover de afgetrapte schoenen gaan zitten. Zelf praat ik graag, maar alleen met een door mij geselecteerde gesprekspartner. Een gesprekje met iemand in een trein is dus niet aan mij besteed.
De schoen vraagt aan de studentes waar zij vandaan komen en of er een nachtopvang is. De studentes bevestigen dit en geven hem vriendelijk, beleefd en uitgebreid een routebeschrijving van waar zij denken dat een Leger der Heils opvang is. De studentes vragen door, behandelen deze schijnbare zwerfer als een volwaardig deelnemer van onze maatschappij. Hij verteld over zijn achtergrond, wat hij allemaal al heeft gedaan en hoe trots hij hierop is. Dat hij vrijwilligerswerk heeft gedaan en dat ze hem terug hebben gevraagd. De studentes reageren enthousiast en vragen door. Ze vragen naar zijn verhaal, luisteren naar hem. De schoenen die ik had afgeschreven, de gesprekken die ik niet wil hebben die zoveel kunnen betekenen.
Ik ben trots. Niet op mij. Ik ben trots op de studentes, trots op de afgetrapte schoenen die al zo veel hebben meegemaakt.